Zwitsers Alpenbrevet
 
Vijf uur 's nachts. 
Al een half uur lig ik te luisteren naar het geruststellende gekletter op het dak van mijn tent. Overal om me heen dichtklappende autoportieren, soppende voetstappen in het gras en gedempte stemmen.
Rillend kruipen Appie, Thijs en ik de tent uit en de auto in voor de boterhammensmeer estafette, direct gevolgd door het rituele proppen. 
In winteruitrusting rijden we op de fiets naar de startplaats. De stand bij de ingang doet goede zaken: spatborden, overschoenen, winterpetten en handschoenen vliegen over de toonbank. Temperatuur: 5 graden, tijd 7.20 uur. We krijgen het startstempel en beginnen direct aan de Oberalppass: 608 meter klimmen naar 2044 meter. Het tiende SRB Alpenbrevet is van start gegaan.

Een jubileum dus voor de Schweiz Radfahrer Bund (SRB). 
Dat is echter niet wat dit brevet zo bijzonder maakt. Nee, het zijn de winterse omstandigheden geheel in stijl met de verwoestingen die twee weken eerder door het riviertje de Reuss rondom Andermatt zijn aangericht. Op de kale berghellingen boven het dorp is een gigantisch breed modderspoor zichtbaar van de Rüfi (modderlawine) die daar naar beneden kwam. De kazerne die als startplaats dient stond zeker twee meter onder de prut. Op weg naar Andermatt kwamen we door de beroemde Schöllenen Schlucht waar bruggen, spoorrails en wegdelen finaal waren weggeslagen. Slechts deelnemers aan het brevet werden door de politieafzettingen heengelaten. Het dorp heeft de inkomsten van de verwachtte 2000 deelnemers veel te hard nodig na twee weken zonder toeristen. Wel is de route aangepast; hier en daar een stukje veldrijden erbij en de onbegaanbare Nufenenpass is helaas vervangen door de Gotthard.

Op reserve rijd ik de Oberalp in 43 minuten op, 'n makkie met zijn 6% gemiddeld. Inmiddels zie ik wel de eerste renners boven rechtsomkeert maken …
De afdaling naar Disentis is 20 km lang. Lang genoeg om het gevoel in mijn doorweekte voeten helemaal kwijt te raken. Beneden zie ik een deelnemer huilend in een volgauto stappen. De klim naar de Lukmanierpass, eigenlijk is de Italiaanse naam Passo del Lucomagno, veel mooier, brengt geen verbetering in de toestand van mijn voeten. Halverwege de enkels houdt het contact met de pedalen gewoon op. Ik gebruik nu voor het eerst af en toe de 28 en haal bosjes renners in totdat ik zelf door twee Zwitsers wordt gepasseerd. Aanpikken dus, maar vlak voor de top in de tunnel maken ze er een eindsprint van. Ik niet; sparen is het devies, want er komen nog 150 km met 3000 meter klimwerk. Boven op de pas stempelen, een bekertje warme energiedrank en zowaar een aarzelend waterig zonnetje bij een temperatuur van 8 graden. In afwachting van mijn maten wrijf ik mijn voeten in met de verstrekte warmtecrème en laat het zonnetje verder haar werk doen.
  
Er volgen nu 40 continu dalende kilometers naar Biasca. Een zinderende rit door een prachtige vallei slechts ontsierd door het irritante gemanoeuvreer van de vele volgauto's. In de bermen wapperen de eerste afgewaaide alpenbrevetpetjes en op het asfalt prijken platte, doodgereden Müeslirepen.
Ik raak in gezelschap van een treintje renners uit Zürich dat stevig doordendert. Op de 14 speel ik ook even voor machinist, lang genoeg om daar later bij de beklimming van de Gotthard tol voor te moeten betalen. Bij elke meter die we dalen stijgt de thermometer, de winteruitrusting wordt laag voor laag afgepeld tot in Biasca de zon echt straalt bij een temperatuur van 25 graden.
Op weg naar Airolo raken Appie en ik verzeild in een groep Duitsers die gefilmd worden door een TV ploeg van de ARD voor het SWF programma Sport Unter die Lupe. Even later lossen ze collectief; achteromkijkend zien we dat het shot wordt overgeschoten zónder die op kop rijdende Hollanders.
  

Dan volgt de lastigste klim: de Passo del San Gottardo. 
In het begin volgen we een stuk van de oude pasweg uit de 19e eeuw met bijbehorend wegdek van kinderkopjes. Dat moet honderd jaar geleden met de postkoets geen pretje zijn geweest! Ook nu niet, de kunst is spanning op de ketting te houden en met flinke snelheid over de stenen te sturen. Drie kilometer voor de top slaan kou en mist weer toe. Boven staat een harde wind, binnen is geen plek meer en andermaal verkleum ik tot op het bot.
Rillend stap ik na het te lange oponthoud weer op de fiets. De controle over de spieren is weg en de fiets begint vervaarlijk te zwabberen. Zo hard zwiept het frame op een gegeven moment op en neer dat ik bijna val. Met de schrik in de benen controleer ik de hele fiets op speling en scheuren, maar nee het ligt toch echt aan mij.
Na vijf minuten aarzeling besluit ik in Hospental toch maar linksaf te slaan om samen met Thijs ook de laatste col, de 2436 meter hoge Furka te bestormen die inmiddels geheel in de mist is verdwenen. Ik ken de berg gelukkig nog van vorig jaar en weet hoe de krachten te verdelen. Toch gaat het uiterst moeizaam; daar doemt eindelijk Hotel Furkablick op uit de mist. Verdomme, de stempelpost is nog één kolometer verder, maar dan is het leed echt geleden. Dat de warme drank in de thermoboxen allang de omgevingstemperatuur heeft aangenomen kan ons dan niet meer deren. In de afdaling houdt m'n frame (of beter mijn skelet) zich koest. Onder in het dal wacht nog een leuke verrassende asfaltslinger van 20% tegen de bergwand omhoog waar de oorspronkelijke weg is "abgerutscht".

Laatste controle 19.20 uur. 
Twaalf uur zijn we in totaal op pad geweest waarvan 9 uur op de fiets. Als we tegen middernacht volledig gelaafd het restaurant verlaten heeft de plaatselijke horeca in ieder geval een aardig deel van eerdere inkomstenderving terugverdiend.

Terug